De pedagogische competentie laat adequaat gedrag zien bij opvoedende taken in de klas en op school.

Kennis:
Sociale veiligheid
Feedback
Vaardigheden:
Orde houden
Conflictbeheersing
Waarnemen
Feedback geven en ontvangen
Houding:
Respect voor elke geaardheid.
Van en over elkaar leren is normaal.
Fouten maken móet, om te kunnen leren
‘Ik’ en ‘zij’: samen (en niet: tegenover elkaar)
De leerling:
‘Bij die docent word ik gezien en weet ik precies waar ik aan toe bent. Dat vind ik prettig’.
De docent:
‘Ik stel regels die constructief werken bevorderen. Geen overdreven regels, maar wel regels waar ze zich aan kunnen en moeten houden.’
Behalve het aanleren van leerstof, is de leraar ook bezig leerlingen op te voeden. Opvoeden is het proces waarin iemand wordt gevormd naar de normen van diens opvoeders, en daarmee meestal van de samenleving waarin hij leeft. Die normen van opvoeders zijn altijd subjectief en discutabel, maar horen in overeenstemming te zijn met de rechten van de mens.
De veilige leeromgeving
Je veilig voelen op een school is een voorwaarde voor iedereen. Leerling, leerkrachten, bezoekers.
Ik zie twee soorten veiligheid: de sociale veiligheid en de fysieke veiligheid. Het laatste vind je terug in arbo-regels, veiligheidvoorzieningen als nooduitgangen, bewakers, camera’s en brandkranen. De sociale veiligheid kun je alleen ervaren als je deelneemt aan het sociale leven op school.
De sociale veiligheid is voor iedereen belangrijk: als er een veilig klimaat heerst in de klas of school, dan hebben de leerlingen en docenten de ruimte om zich te ontwikkelen. Ze ontdekken wat ze kunnen en beleven daar ook veel plezier aan. Als leerlingen en docenten zich veilig voelen op een school zullen ze er ook graag naar toe gaan. Sociale veiligheid betekent voor leerlingen en docenten dat ze zich veilig voelen en dat er goed met hun problemen omgegaan wordt.
Dan zijn er ook de ouders, die hun leerlingen met een gerust hart naar school kunnen sturen als zij weten dat de school veilig is. Zij moeten zich ook veilig voelen op de momenten dat zij in de school zijn. Tot slot is het ook voor bezoekers (van de leverancier van de frisdranken tot de schilder) belangrijk dat het binnen de school sociaal veilig is. Zo kunnen zij hun bezigheden op een geruste manier verrichten.
Een term die ontzettend veel met de sociale veiligheid te maken heeft is het – vergeef me het woord – ‘pedagogisch klimaat’. Dat pedagogisch klimaat merk je aan de sfeer die op school hangt. De leraren gaan op een prettige, ontspannen manier met elkaar en met de leerlingen om, en de leerlingen gaan ook op een prettige, ontspannen manier met de leraren en met elkaar om.
Omgang met elkaar

De kern van de veiligheid in de omgang heeft vooral te maken met elkaar erkennen, herkennen en vertrouwen. En dit geldt niet alleen voor leerlingen, maar ook voor de ouders en de leraren. Geen gepest en getreiter. Deskundigen spreken van pesten als er sprake is van een machtsverschil, van langdurigheid, van schade en van opzet. Maar of het nu echt pesten is of uit de hand gelopen plagen: als het slachtoffer zich onveilig voelt, is het hoog tijd dat er iets aan gedaan wordt. Binnen de meeste scholen zijn er regels opgesteld over hoe je om moet gaan met elkaar. Deze regels staan ook in het teken van respectvol omgaan met elkaar.
Maar leeft iedereen er naar of is het een papieren tijger? Ik ken scholen waar in de schoolbrochure staat dat verwacht wordt dat leerlingen ‘respectvol omgaan met elkaar, maar waar de docenten dat onderling niet kunnen opbrengen… Teach what you preach!
De leerlingen en leraren leren onderling om te gaan met elkaar door communicatie: door vragen te stellen, te luisteren, duidelijk te vertellen, jezelf te presenteren, leiding te geven en leiding te accepteren. Respect tonen en gerespecteerd worden, krijgen dan concrete inhoud.
Maak regels bespreekbaar
Leerlingen hebben behoefte aan jouw regelgeving (los van de algemene regels in jouw school over eten en drinken, rommel opruimen, gebruik van smartphones, enzovoort). Je hoeft geen boekwerk vol regels te samen te stellen, maar wees wel bij aanvang duidelijk dat jij die regels hebt.
‘Bespreekbaar maken’ betekent dus niet dat je perse voor je leerlingen zou moeten buigen, maar leg wel uit waarom jij jouw regels hebt. Dat kan gaan over het dragen van een jas in de klas, over de aanwijzingen die je geeft bij een bepaalde werkvorm, over werk inleveren. En vergeet daarna niet te vragen: ‘Hoe kijken jullie daar tegenaan?’
Ga in op aangedragen alternatieven en vraag daarbij meteen naar het beoogde effect. Vraag ook wat je kunt doen om te zorgen dat de regels worden nageleefd en wat zij doen om de regels na te leven. En: meer dan 5 regels is teveel!
Stel grenzen
Dat betekent ook dat je moet nadenken over sancties wanneer regels niet worden nageleefd. Sommige ridicule discussies moet je niet willen voeren. Stel dat je de regel hebt: ‘geen jas aan in de klas’. Er zit een leerling met zijn jas aan op zijn plaats.
Je had moeten zien dat die leerling zijn jas aan had bij het binnentreden van het lokaal. Dan kun je je regel stellen. Wanneer je het gesprek aan moet gaan over het dragen van een jas in de klas wanneer een leerling al met jas aan in de klas zit, heb je in ieder geval veel publiek!
Wanneer jij totaal andere regels hanteert dan je collega, zou je eens kunnen nagaan hoe de regelgeving bij die collega is en waarom hij/zij die regels heeft. Misschien kun je er wat van opsteken. In de onderwijscultuur (met name het voortgezet onderwijs) is het beter om elkaar als docent te bevragen: ‘Hoe doe jij dat nou?’, in plaats van: ‘Waren ze bij jou ook zo lastig?’. Die laatste vraag kan je namelijk alleen maar met een ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorden. Dat levert geen verrijking van jouw denken op.
Als je vraagt: ‘Hoe doe jij dat nou?’, moet je je afvragen: ‘vraag ik dit om mijn eigen oplossing bevestigd te krijgen of wil ik écht weten hoe hij/zij dat doet?’ Als een collega aan jou vraagt: ‘Hoe doe jij dat nou?’ stel je niet meteen de tegenvraag: ‘Hoezo, wat deed jij dan?’. Maar vertel hoe jij dat doet. Maak er een nuttig gesprek van en bedenk dat jouw aanpak weer zal verschillen van die van een andere collega. Ga dus niet overtuigen dat jouw aanpak de beste is!
Regels en escalatie
Grenzen stellen hoeft niet altijd gepaard te gaan met een strafmaatregel. De meeste leerlingen gedragen zich namelijk van nature redelijk; ze maken al dan niet onbewust een keuze om dat goed gedrag voort te zetten, dan wel te wijzigen. Zorg er dus voor dat problemen van triviale aard niet escaleren, en zorg vooral dat de leerling zien waarom die regels er zijn. Elke factor die het leerproces niet helpt, moet je zoveel mogelijk uitsluiten.
‘Vooral bij beginnende leerkrachten en studenten blijkt het waarnemen van het begin van ongewenst gedrag erg moeilijk. Het wordt gewoon niet gezien. De verklaring hiervoor is dat beginners meestal meer gespannen voor de klas staan. Gespannen mensen vernauwen hun blikveld; ze kunnen hun aandacht niet spreiden. Ze bewegen weinig en kijken soms alleen of grotendeels naar de leerlingen die pal voor hen zitten of naar de leerlingen die reageren op hun gedrag. Het wordt uiteraard wel erg verleidelijk voor de ‘verwaarloosde’ leerlingen om zichzelf bezig te gaan houden. Ze zullen geleidelijk beginnen en zich steeds vrijmoediger gaan gedragen als er niet wordt ingegrepen. Zeker niet uit boosaardigheid of zoiets maar alleen omdat het aangenaam is je gang te kunnen gaan.’
(1995, Van Geel)
Je moet keuzes maken in je regels, en soms leveren die keuzes spanningen op. Bijvoorbeeld: mobieltjes in school of niet? Jouw opvatting als docent kan zijn dat je het vervelend vindt dat de leerling zo’n ding bespeelt. Net of er geen aandacht is voor de omgeving. Benoem dat. Je kunt gewoon reageren met een glashelder: ‘Het stoort mij in mijn aandacht voor jou als je op je mobieltje bezig bent. Ik wil toch echt dat het ding tijdens mijn les in je zak blijft.’ Zolang het in die sfeer blijft, is er niets aan de hand. Je moet het niet overdrijven.
Het tijdstip van het vertellen van jouw regels is belangrijk. Vertel het aan het begin van het schooljaar, de eerste les. Bijvoorbeeld: ‘Jongens en meiden, ik heb vier onbespreekbare regels: ik wil dat je op tijd bent, niet eet of drinkt in de klas, je jas uit hebt en je mobieltje in je zak. Overtreed je een regel dan kom je na je laatste les bij mij om een uurtje na te denken’.
Dat voelt lekker overzichtelijk en is duidelijk. Wel strikt handhaven!!!
Echte excessen ontstaan wanneer de oorzaak of het begin van het probleem niet opgemerkt wordt. Zodra leerlingen binnenkomen, kijk ze dan aan. Zie je ook of ze je negeren? Zie je of iemand, die normaal altijd vrolijk is, suf kijkt? Wie heeft er slecht geslapen? Dat leerlingen zich gezien voelen, is het geheim van de smid. Als je de leerling niet ziet, ga je eerder de verkeerde dingen doen. ‘Ervaring’ is leren zien van de ander.
Iedere leraar zal dit herkennen: in de klas is een incident en je voelt je kwaad worden. Je voelt de eerste lichte inspuiting van adrenaline. Je hebt nu nog een kans. Op het moment dat je een grote dosis adrenaline krijgt, doe je de onverstandige dingen. Zorg dus dat je in staat bent terug te keren naar het moment vóór de escalatie.
Herstel altijd, na de ‘straf’, jullie relatie.
Als docent moet je zorgen dat je ziet wat de leerling is en doet.
De-escalerende procedure
De volgende procedure volg je om escalatie in de klas met een individu te voorkomen:
- Kort het concrete probleemgedrag beschrijven
- Concreet gevoel dat het gedrag bij jou oproept
- Concreet effect op jou beschrijven:
- Beginnen met ‘ik’
- Dan de emotie
- Dan het gedrag
- Dan het gevolg.
Bijvoorbeeld:
‘Ik raak geïrriteerd als jij te laat komt, want je haalt mij uit mijn verhaal.’
Het belang van de schoolcultuur
De grootste escalatie zal plaatsvinden zodra jij als docent of als een school als instituut zich buiten de realiteit plaatst. Of als de schoolgemeenschap als levensvorm weinig of geen overeenkomst heeft met de maatschappij. Voor de leerlingen is het dan zo ingedeeld: je hebt de werkelijkheid en je hebt school. Als je de kans ziet de kloof zo klein mogelijk te houden, ontstaat er minder escalatie. ‘Dat doe je thuis toch ook niet?’, krijgt dan betekenis.
De ontwikkeling tot zelfstandig en verantwoordelijk persoon
Aansluitend op de vorige competentie, zou je kunnen zeggen dat niet elke leerling dezelfde feedback verdient. De één moet meer geprikkeld worden op sociaal gebied (levert keurig zijn/haar werk af maar is in een groep altijd stil), de ander moet juist meer op zijn werk letten.
Wanneer een leerling heel goed is in vioolspelen (en vanaf zijn/haar achtste levensjaar al indrukwekkende concertzalen plat loopt), zal jouw opmerking ‘knap hoor!’ geen verandering in de voortgang van het vioolspel brengen. Geef je daarentegen na het lezen van een (met moeite en inspanning geschreven) stuk tekst van de scholier feedback in de geest: ‘Verdraaid, dat is een hele vooruitgang, je haalt precies de goede voorbeelden aan,’ dan ontstijgt de leerling het gevoel van het ‘afvink’-moment. Wat hen moeite heeft gekost, moet jij met minstens zoveel moeite van feedback voorzien; negatief of positief. Of door slim vragen te stellen, zowel individueel als klassikaal. ‘Zijn er nog vragen?’ of ‘Wie snapt het niet?’ zijn valkuilen. Probeer door slimme vragen te stellen te checken of je leerlingen je daadwerkelijk hebben begrepen.
‘Tijdens de fase van leerstofverwerking moet de docent weten hoe de leerling de verschillende denkstappen zet en waar extra ondersteuning door de docent nodig is. Hij (de docent, PvA) moet eventuele misconcepties bijstellen en uiteindelijk kunnen vaststellen of de leerlingen het lesdoel gehaald hebben. Sommige leerlingen nemen in de les zelf initiatieven die de docent ‘zicht’ geven op het leren van die leerlingen. Het grootste deel van de klas doet dit echter niet uit zichzelf. Daarom is het van belang dat de docent mogelijkheden tot zijn beschikking heeft om het leren zichtbaar te maken. Dit vraagt om het gebruik van functionele (samen)werkingsvormen en een adequate techniek van vragen stellen.’
(1996 Ebbens e.a.).
Als een leerling nauwelijks inspanning verricht maar wel de wenselijke leerdoelen haalt, moet je kijken of je geen persoonlijke leervraag kan afstemmen.
Stimuleer verantwoordelijkheid
Niets zo ergerlijk als een leerling die niet ziet waarom hij iets moet leren. Elke leraar moet het tot één van zijn hoofdtaken beschouwen om de relevantie van de leerstof duidelijk te maken. Zelfs een natuurkundige formule of cultuurfilosofische theorie moet zijn nut bewijzen. Als je een leerdoel verwerkt in een voor de leerling relevante situatie, zal de leerling zijn verantwoordelijkheid meer nemen dan wanneer je het ‘slechts’ als verplichte materie aanbiedt.
Bij groepsopdrachten zorg je dat elke leerling verantwoordelijk is voor zijn individuele rol en de groep voor het totale resultaat. (Individuele verantwoordelijkheid en groepsverantwoordelijkheid).
Op sommige scholen worden strikt gescheiden vakken gegeven. De relevantie voor leerlingen wordt echter veel beter zichtbaar als ze samenhang zien door een gemeenschappelijke probleemstelling, centraal geformuleerde vraag of thema waar alle docenten van het team op de hoogte zijn. Dan kan de docent daar een relatie mee leggen voor zijn eigen vak. Twee á drie keer per jaar doet al wonderen.
Bijvoorbeeld: werk de komende maanden aan een Engelstalige reclamecampagne voor een duurzaam product. De natuurkundige kan hiermee uit de voeten, de taaldocent, de kunst docent, de docent economie… Om dan tot het gezamenlijke, vakoverstijgende product te komen, gaan de leerlingen lessen volgen die hen helpen om bij dat eindproduct te komen. Ze zien dan waar hun leren toe leidt.
Gewetensvragen bij competentie 2
- Hoe ziet volgens jou de ‘samenleving’ van de leerling er uit?
- Vertrouw jij je leerlingen of wantrouw jij je leerlingen?
- Vertrouw jij je collega’s en vertrouwen ze jou?
- Waarom stel jij regels?
- Hoe ga jij zelf met andermans regelgeving om?
- Wat doe je meer: letten op de dingen die fout gaan of op de dingen die goed gaan?